Inleiding

Veilig netwerk

Neurotoxische effecten

Hoor/wederhoor

Betrokken partijen

Stellingen

Nader Onderzoek

Contact / redactie

Betrokken Partijen
 
Om een oplossing voor de beschreven problematiek (tien- tot honderd-duizenden burgers lijden dagelijks onnodig onder een te hoge chronische stralingsbelasting afkomstig van GSM en UMTS zendmasten) dichterbij te brengen, denken wij dat het nuttig is de houding van de verschillende betrokken groepen enigszins in kaart te brengen. Terwijl de analyses onder veilig netwerk en gezondheidseffecten  zo ver als mogelijk op wetenschappelijke publicaties en openbare (controleerbare) bronnen zijn gebaseerd, is de onderstaande analyse uitdrukkelijk subjectief.
 
Omwonenden van Zendmasten.
In de afgelopen jaren zagen honderdduizenden burgers zich van de ene dag op de andere geconfronteerd met een zendmast op een gebouw of woningblok tegenover of vlakbij hun woning: het is immers niet verplicht binnen het antenne-convenant om hen vooraf te consulteren of informeren. In het begin denken de meeste bewoners hier weinig van, hooguit: "wat een grappige mast". Wanneer een deel van hen in de maanden daarna chronische hoofdpijn of andere neurologische aandoeningen krijgt - en door contact met buurtgenoten of een artikel in de krant de link met de zendmasten wordt gelegd - is ongeloof de initiele reactie. Indien men vervolgens contact opneemt met de GGD of het antenne-bureau krijgt men te horen dat men "zich nergens zorgen om hoeft te maken want de blootstellingsniveaus liggen ruim binnen de internationale normen". Bij verder informeren blijkt het hier te gaan om de thermische normen uit 1993, en realiseert men zich wat de GGDs en het Antennebureau hen in feite vertellen: "u wordt in ieder geval in een half uur niet meer dan 1 graad opgewarmd; met andere klachten moet u niet bij ons zijn".
Een extreme boosheid is daarop de meest voorkomende - en ook logische - reactie. Door hun kwaadheid en slachtofferschap zijn zij onaantrekkelijke gesprekspartners voor gemeentelijke instanties of de politiek. Doordat deze slachtoffers geen gehoor vinden, daalt hun vertrouwen in de overheid tot een immer lager niveau.
Ons Kennisplatform raadt omwonenden die neurologische klachten hebben gekregen van zendmasten aan in eerste instantie hun eigen situatie te verbeteren (door te verhuizen of de woning af te schermen), en dan pas aan te kloppen bij gemeentelijke instanties. Het kennisniveau van de meeste gemeentelijke instanties m.b.t. deze materie is namelijk dermate laag (en hun macht om iets aan de situatie te verbeteren dermate klein) dat dit laatste alleen maar tot meer frustratie leidt, en een verdere afname van het vermogen van de getroffene om maatschappelijk, sociaal en economisch te functioneren.
 
GGds, Gezondheidsraad, en andere bestuurlijke ambtenaren.
In onze zienswijze is de huidige situatie deels een gevolg van een aantal misverstanden die er in bestuurlijk Nederland heersen m.b.t. deze materie. Verantwoordelijke ambtenaren - en ook bijvoorbeeld de plaatselijke GGDs en veel politici - baseren zich op de Gezondheidsraad. Zij zijn in de veronderstelling dat de Gezondheidsraad op het standpunt staat dat de genoemde neurologische effecten niet bestaan en op inbeelding berusten. Het feitelijke standpunt dat de Gezondheidsraad inneemt is echter anders: zij meent dat er op dit terrein nog niet voldoende wetenschappelijke publicaties zijn van - volgens hun strenge criteria - voldoende kwaliteit om actie te rechtvaardigen. Dit is een subtiel verschil dat onvoldoende gecommuniceerd wordt naar de verantwoordelijke bestuurders.
De meeste goed opgeleide wetenschappers die zich intensief met deze materie bezig houden - en vermoedelijk dus ook de meeste individuele leden van de stralingscommissie van de Gezondheidsraad - zien intuitief in dat de veelheid van soortgelijke - en onafhankelijke - signalen voor neurologische effecten (zie Gezondheids effecten) niet uitsluitend terug te voeren kan zijn op psychosomatiek en inbeelding. Echter, - al zouden ze dat al wensen - de leden van Gezondheidsraad worden niet geacht op hun intuitie af te gaan; hun opdracht is om  ieder individueel onderzoek zo kritisch mogelijk te benaderen. Ons Kennisplatform stelt voor om specifiek in de opdracht aan de Gezondheidsraad op te nemen dat zij het beschikbare onderzoek dienen te toetsen aan de criteria voor de toepassing van het voorzorgsprincipe zoals gedetailleerd door de Europese Commissie.
 
Telecom-maatschappijen.
Het management van individuele telecom-maatschappijen zit in een moeilijke spagaat. Zij hebben als opdracht ieder kwartaal hun 'targets' in termen van omzetstijgingen te halen. Hoewel velen van hen zullen beseffen dat de stralingsbelasting van omwonenden van zendmasten onnodig hoog is en daadwerkelijk de gezondheid kan schaden, weten zij dat de erkenning van zulke gezondheidseffecten een sneeuwbal-effect tot gevolg kan hebben: de voorspelbare berichten in de pers (in de trant van: 'Telecom industrie erkent negatieve gezondheidseffecten') kunnen er toe leiden dat mobiele bellers zich ook zorgen gaan maken over de effecten van het mobiel bellen zelf. Een deel van de klanten zal denken: 'het is het zelfde type straling, dus mobiel bellen zelf zal ook wel niet gezond zijn'. Dit kan mogelijk leiden tot een vermindering van het aantal belminuten, en dus een lagere omzet. 
Vandaar dat het management geen andere mogelijkheid ziet dan te persisteren in haar houding dat niet-thermische effecten absoluut niet bestaan, ondanks de vele studies die het tegendeel aantonen. Met een professionele media strategie wordt deze boodschap naar de burgers en bestuurlijk Nederland gecommuniceerd. Hiertoe gebruikt men aansprekende - doch medisch en wetenschappelijk weinig waardevolle - vergelijkingen zoals: "een zender heeft even weinig vermogen als 1 kleine gloeilamp. Verder bedient men zich van - in andere industrietakken eerder succesvol gebleken - vertragingstechnieken (zoals: "er is geen enkel wetenschappelijk bewijs voor schadelijke effecten"), en de algemene - cryptische - stelling dat dit soort straling theoretisch niet gevaarlijk kan zijn. M.b.t. verontruste burgers is een veel gebruikte strategie om - in samenwerking met het Antennebureau - metingen bij de mensen thuis uit voeren, om vervolgens geruststellend te kunnen melden dat de blootstellingswaardes "vele malen onder de internationale normen van de WHO en de ICNIRP liggen" (zie www.icnirp.de: dit zijn de thermische normen die uit 1993 stammen). Een andere standaard-respons bij protesten is om te stellen dat er al gezondheidsklachten binnenkwamen voordat de zender werd ingeschakeld, hierbij voorbijgaand aan het gegeven dat in de medische wereld het placebo/nocebo effect een erkend fenomeen is: het optreden van een placebo effect in de controle-groep staat het op de markt brengen van een nieuw medicijn niet in de weg.
Een supplementaire strategie bestaat er uit dat aan mensen met een kritsche benadering anti-vooruitgangsdenken wordt toegeschreven. Op succesvolle wijze weet de telecom-industrie veel bestuurders aan hun zijde te krijgen door hen enerzijds een deel van de eer te gunnen van de bereikte technologische vooruitgang (in het geval van een nieuw netwerk), en anderzijds hen er van te overtuigen dat de stad/regio/dorp op een onoverbrugbare economische achterstand zou komen indien het betreffende netwerk niet wordt aangelegd. Het bestaan van alternatieve methoden om een even goed functionerend netwerk - met een ruim 100 maal lagere belasting voor omwonenden - op te bouwen (zie: veilig netwerk) wordt in den regel niet gecommuniceerd naar de betreffende bestuurders.
 
Antennebureau.
Het antennebureau is onderdeel van het ministerie van Economische Zaken, die op haar beurt een belangrijke factor is in de telecom-industrie aangezien zij de licenties voor de frequenties heeft uitgegeven (waarmee miljarden Euros zijn gemoeid). Hierdoor zijn de betrokken ambtenarenstructuren sterk verweven geraakt met delen van de telecom-industrie. Het antennebureau is in principe een onafhankelijk bureau die de burger op objectieve wijze informeert. In de praktijk is dit o.i. aantoonbaar niet het geval: zo worden - bijvoorbeeld - de in meerdere epidemiologische studies aangetoonde verhoogde incidentie van hoofdpijn/migraine in de buurt van zendmasten nergens genoemd. De informatie m.b.t. gezondheidsvragen die op de website van het Antenne bureau (www.antennebureau.nl) te vinden is verschilt inhoudelijk weinig van de informatie die te vinden is op de website van de overkoepelende organisatie van de telecomindustrie, Monet (www.monet-info.nl)
 
Medewerkers telecomindustrie.
Medewerkers die door kennissen op de hoogte zijn gebracht van de gezondheidseffecten voor omwonenden van zendmasten krijgen vaak twijfels over de houding van hun werkgever in deze. Wanneer zij opheldering vragen bij hun superieuren over de gerapporteerde gezondheidseffecten van zendmasten voor omwonenden wordt hen in den regel duidelijk gemaakt dat het niet binnen hun taakomschrijving valt om zich met deze materie bezig te houden. Bij doorvragen worden al snel 'grapjes' over carierreperspectieven gemaakt.
Overigens zou ons kennisplatform graag in contact komen met technische medewerkers van telecommaatschappijen, vooral wanneer zij denken in staat te zijn een bijdrage te leveren aan de nadere technische uitwerking van het veilige mobiele netwerk.
 
Aandeelhouders telecomindustrie.
Ten gevolge van de noch immer beperkte verspreiding van de kennis over gezondheidseffecten, heeft tot dusverre slechts een beperkte groep aandeelhouders van telecommaatschappijen zich bezig gehouden met deze materie. En dan vooral naar aanleiding van berichten in de media dat (her)verzekeringsmaatschappijen (die de literatuur goed volgen) niet meer genegen zijn om aansprakelijkheidsverzekeringen met de telecommaatschappijen af te sluiten (zie bijv het artikel in de Sud-Deutsche Zeitung, en het redactionele commentaar daar op). De teneur van deze krante-artikelen is dat de toekomstige schadeclaims van de inmiddels miljoenen omwonenden van zendmasten dermate hoog kunnen gaan uitvallen dat sterke koersverliezen en zelfs faillissementen van telecommaatschappijen tot de reele mogelijkheden behoren.
Gezien de langere tijdshorizon van (vooral de grotere) aandeelhouders in vergelijking met het management van telecommaatschappijen, hebben zij er o.i. belang bij om mee te werken aan de totstandkoming van een veilig mobiel netwerk. Deze website is uitdrukkelijk ook voor hen bedoeld. Bij nadere vragen worden aandeelhouders aangemoedigd om contact met ons Kennisplatform op te nemen.
 
Plaatselijke politici en bestuurders.
De enige macht die plaatselijke politici en bestuurders momenteel hebben is het weigeren om vergunningen af te geven voor de plaatsing van zendmasten hoger dan 5 meter. Deze macht - die in tientallen gemeenten veelvuldig is gebruikt o.i.v. boze burgers - heeft tragisch genoeg alleen maar geleid tot een stijging van de aantallen burgers die met een te hoge stralingsbelasting te kampen krijgen. De respons van de telecommaatschappijen is namelijk om de geplande zenders dan (vergunningsvrij) op lage masten - veelal op woonblokken of flats - te plaatsen. Een betere respons van plaatselijke bestuurders zou in onze ogen zijn om wel vergunningen voor hoge zendmasten af te geven, maar dan randvoorwaarden te stellen aan de plaatsing, het zendvermogen (wattage), en de tilt van de zenders. Bijvoorbeeld zodanig dat de 'gevelbelasting' bij geen enkele woning boven de 100 microwatt/m2 uitkomt (zie verder Veilig netwerk).
 
Landelijke politici.
Kamerleden van linkse partijen hebben in 2003 vragen (pdf-file) gesteld, naar aanleiding van het TNO onderzoek, die tot algemene -geruststellende - antwoorden van de verantwoordelijke bewindvoerders hebben geleid, waarbij de regering in essentie volstond met een verwijzing naar de meer dan 10 jaar oude thermische normen, en op de vraag met betrekking tot het toepassen van het voorzorgsbeginsel niet inhoudelijk inging. Ook hebben kamerleden van de linkse partijen, waaronder Martijn van Dam, PvdA, van verzocht om inzage in de onderzoeksgegevens van het Zwitssers onderzoek, en niet gekregen. In juni 2007 heeft de SP bij monde van Remi Poppe vragen (pdf-file) gesteld aan minister Cramer, onder andere om opheldering te verkrijgen waarom het ALARA-principe nog niet wordt toegepast.